ARCHITECTUUR

De
Beurs van Berlage aan het Amsterdamse Damrak.
Het gebouw, in 1902 geopend,
was een hoogtepunt in Berlages gebruik
van een nieuwe, rationalistische vormentaal.
Onomstreden was die taal niet;
wel oefende ze grote invloed uit op anderen,
ook internationaal.

Het
kasteel De Haar in Haarzuilens,
door Cuypers praktisch geheel nieuw opgetrokken,
is een uitgesproken voorbeeld van zijn liefde voor neo-stijlen.
In zijn talloze kerken bijvoorbeeld
liet Cuypers zich vooral inspireren door de gotiek.

Een
andere monumentale schepping van Cuypers
is het Centraal Station in Amsterdam,
hier op een foto uit het begin van de 20e eeuw.
Zowel deze opname als die van de Beurs
laten overigens zien hoe aangenaam rustig het toen nog was in Amsterdam.
|
|
BOUWEN
VOOR DE NIEUWE STAD
Drie bouwstijlen
kenmerken, in een bijna vloeiende overgang,
de Nederlandse architectuur aan het begin van de eeuw.
Een ervan was op het verleden gericht, de overige op de toekomst.
Cuypers liet zich inspireren door de middeleeuwen, Berlage door een sober
en rationeel gemeenschapsideaal.
De Amsterdamse School ten slotte slaagde erin met artistieke middelen
grote blokken volkswoningen het aanzien van een paleis te geven.
Het jaar 1900 vormt
voor de architectuur in Nederland als het ware het middenpaneel in een
chronologische triptiek van drie opmerkelijke bouwstijlen.
Op het linkerpaneel is de neogotiek van PJ.H. Cuypers zo'n beetje aan
het einde van haar Latijn gekomen, op het rechter gloort een vorm van
stedebouwkundige architectuur die bekend zal worden als de Amsterdamse
School. Het middenpaneel wordt gevormd door een progressief rationalisme
in de bouwkunst waarvan de Beurs in Amsterdam het hoogtepunt vormt. H.P.
Berlage kreeg in 1896 opdracht tot de bouw ervan; ze zou in 1902 worden
geopend.
Opmerkelijk waren de drie stijlen zeker. In hun soort waren ze van hoge
kwaliteit, alle drie vormden ze de uitdrukking van een culturele ideologie
en door twee ervan - het bouwen van Berlage en dat van de architecten
van de Amsterdamse School kreeg
de Nederlandse bouwkunst zelfs internationale vermaardheid. 'Zoo deze
bloei den klassieken bloeitijd der Nederlandsche Renaissance al niet mocht
overtreffen, in ieder geval is hij voor ons, twintigste eeuwers, belangrijker
dan alle bloeitijdperken uit het verleden,' zo werd een kwart eeuw later
deze 'Nieuw-Nederlandsche Bouwkunst' getypeerd.
In alle drie gevallen lag aan deze opmerkelijke bouwkunst individueel
talent ten grondslag - maar dat was niet de enige factor. De architectuur
van omstreeks de eeuwwisseling kan ook worden gezien als een overgangsfase
in de stedebouw: van particuliere initiatieven en bouwwerken naar stadsplanning
en grootschalige huisvesting.
Nederland kende tot dat moment vooral historische steden.
Pas omstreeks het midden van de 19e eeuw sloopten ze hun wallen en braken
met nieuwbouw uit de omknelling van hun singels. De economische groei
in het laatste kwart van de eeuw stimuleerde die expansie, maar tastte
ook de historische stads-
kernen aan met bedrijfsvestigingen en verkeersdoorbraken.
Ook een politieke factor speelde een rol: onder invloed van het opkomende
socialisme kwam in 1901 een Woningwet tot stand
die een dynamische rol zou spelen in de stedebouw. Ze gaf
de gemeente meer invloed in het ontwerpen van bestemmings-
plannen en bouwvoorschriften en bood nieuwe financierings-
mogelijkheden aan de particuliere (en dikwijls verzuilde) woning-
bouwverenigingen.
TUSSEN MIDDELEEUWEN
EN SOCIALISME
De architect PJ.H.
Cuypers (1827-1921) verwierf zijn faam aan
het einde van de 19e eeuw. Hij drukte vooral zijn stempel op het expanderende
Amsterdam, waar hij niet alleen drie rooms-katho-
lieke kerken bouwde maar ook het Rijksmuseum en het Centraal Station.
Vooral deze laatste, monumentale bouwwerken vallen op door hun ambachtelijke
constructie en evenwichtige verhoudingen.
Ook op de aanleg van het Vondelpark en de daaromheen gelegen straten
voorbeelden van particuliere bouw - had hij als architect en projectontwikkelaar
een doorslaggevende invloed.
Zijn architectonische signatuur is die van de herschepping: Cuypers zette
in moderne vorm historische bouwstijlen voort,
met de nadruk op de neogotiek en de (Hollandse) neorenaissance. Hij kreeg
daarbij de steun van Victor de Stuers die in Nederland de aanzet gaf tot
een werkelijke monumentenzorg.
Cuypers, en met hem een kleine elite van cultureel-gezinde rooms-katholieken,
liet zich inspireren door het middeleeuwse gemeenschapsideaal, met zijn
ordening in gilden. Zijn herschep-
pingsdrang vond omstreeks de eeuwwisseling haar hoogtepunt in de restauratie
(sommigen spreken van herbouw) van het kasteel De Haar te Haarzuilens.
'Zonder Cuypers geen Berlage' schreef Jan Romein in zijn portret van deze
architect van een nieuwe generatie. H.P. Berlage (1856-1934) bouwde aanvankelijk
voort in Cuypers' historische stijl
maar koos uiteindelijk voor een nieuwe, rationalistische vormen-
taal waarvan de Beurs in Amsterdam een hoogtepunt vormde.
Dit gebouw zonder aankleding laat onverhuld zijn skelet en zijn bouwwijze
zien: iets ongehoords.
'De moderne Nederlandsche bouwkunst,' schreef Berlage, 'is rationeel en
sober van opvatting, huldigt waarheid als hoogste richtsnoer, en zal,
als zij haar roeping wil vervullen, gemeen-
schapskunst moeten zijn.' Met dit laatste doelde de bouwmeester niet alleen
op de intensieve samenwerking van verschillende kunstvormen die hij in
zijn gebouwen nastreefde, maar ook op
een kunstzinnige interpretatie van het opkomende socialisme.
Zo werd de Beurs, in haar bestemming toch een bolwerk van handelskapitalisme,
door toedoen van haar bouwer en
de kunstenaars die met hem samenwerkten een uitdrukking van 'nieuwe maatschappelijke
eischen' zoals Albert Verwey schreef.
PALEIZEN VOOR HET VOLK
De moderne bouwstijl
van Berlage was in zijn tijd nogal omstreden, hoe beroemd hij er later
ook door zou worden.
Pal achter zijn Beurs verrees enkele jaren later de veel conventio-
nelere Effectenbeurs van een van Cuypers' zonen; in Den Haag bleek het
nieuwe Vredespaleis van de Franse architect
L.M. Cordonnier min of meer verwant aan de sprookjeskastelen van de Beierse
koning Ludwig II, en de opdrachtgevers van het nieuwe stadhuis te Rotterdam
wensten in de architectuur ervan onder geen beding iets terug te zien
van Berlages nieuwe zakelijkheid.
Ook op ander terrein
dan de monumentale bouw van overheids-
instellingen bleek Berlage zijn tijd vooruit, althans in Nederland.
In 1900 begon hij met het ontwerp van zijn eerste stedelijke uitbreidingsplan,
dat van het nieuwe Amsterdam-Zuid. Het was een Nederlandse variant op
een vorm van grootschalige stads-
planning zoals die omstreeks 1900 gestalte kreeg in een aantal Europese
metropolen, met name Berlijn en Wenen.
Deze grootschaligheid stelde de architectuur voor een nieuwe uitdaging:
een kunstzinnige vorm te vinden voor grote woon-
complexen. De maatschappelijke basis voor de bouw ervan was
de (socialistische) strijd voor een betere behuizing; de economische grondslag
werd, althans in Nederland, gevormd door de nieuwe Woningwet en de financiële
armslag die deze met name bood aan de woningbouwverenigingen.
Berlage nam de uitdaging aan. Maar ze werd vooral gewonnen door de bouwers
van een aantal grote volkswoningbouwprojecten in Amsterdam, in een stijl
die later bekend zou worden als
'de Amsterdamse School' en waaraan de namen zijn verbonden van J.M. van
der Mey, M. de Klerk en P.L. Kramer.
Het bekendste voorbeeld is nog steeds te zien in de hoofdstedelijke Spaamdammerbuurt.
De architectuurhistoricus Manfred Bock omschreef het als 'een knap spel
met verhoudingen van horizontale vlakken en verticale volumes, van symmetrische
en asymmetrische configuraties.
Een blok volkswoningen verkrijgt door de hoofdstructuur van
de gevel de allure van een paleis.'
De stijl werd al spoedig maatgevend voor de uitbreiding van Amsterdam
en vond niet alleen haar neerslag in woningen, maar ook in allerlei andere
constructies, van bruggen tot pleinen toe.
Ook buiten de hoofdstad kreeg de bijzondere architectuur van omstreeks
1900 haar voorbeelden, onder andere in de villabouw van de eveneens expanderende
forensendorpen. Maar in Europees perspectief gezien bereikte de Nederlandse
architectuur van deze periode haar hoge niveau van originaliteit en kunstzinnigheid
toch vooral in het bouwen in de groeiende steden.
|