TOCHT
IN HAAGSE KRINGEN
De Eerste en Tweede Kamer vergaderden ook omstreeks de eeuw-wisseling
al aan het Haagse Binnenhof. Maar echt comfortabel hadden
de leden het niet, zeker niet die van de Eerste Kamer.
Op Prinsjesdag was
het vooral na de restauratie van de Ridderzaal feest
in Den Haag. Kleurige uniformen, militairen te paard, de Gouden Koets
achter een prachtig achtspan en bovenal het koninklijk gezin dat voor
een dag dicht bij het volk stond - letterlijk.
Eind vorige eeuw ging het er op het Binnenhof doorgaans rustig aan toe.
Maar op de derde maandag van september 1883, bij de opening van de zitting
der Staten-Generaal, werd die rust op een wat merkwaardige wijze verstoord.
Een stoet van Haagse weesmeisjes in hun zondagse jurken stroomde twee
aan twee het gebouw van de Tweede Kamer binnen en nam plaats op de publieke
tribune. Aanschouwelijk onderwijs in de beginselen van de Nederlandse
staatkunde?
Dat was het niet.
De kinderen waren naar het Binnenhof gehaald om te voorkomen dat de tribunes
zouden vollopen met roerige demonstranten voor een algemeen kiesrecht.
Minister-president mr. J. Heemskerk Azn. had succes met zijn slimme actie:
de rust werd niet verstoord.
De meisjes zullen wel geïmponeerd zijn geweest door de kleurige uniformen
die ministers en kamerleden voor de gelegenheid uit de kast hadden gehaald.
En anders wel door koning Willem III die, zoals gebruikelijk, de Troonrede
uitsprak.
EERHERSTEL VOOR
DE RIDDERZAAL
Het was overigens
een van de laatste keren dat de plechtige openings-zitting op een maandag
plaatsvond.
Veel kamerleden moesten al de dag tevoren uit hun woonplaats vertrekken
om tijdig op het Binnenhof te kunnen zijn en daarmee was
de zondagsheiliging allerminst gediend.
Vier jaar later werd
de ceremonie dan ook verplaatst naar de derde dinsdag in september - en
zo is het sindsdien ook nog steeds gebleven.
Later veranderde ook de plaats van de bijeenkomst.
Tot 1904 vond de opening van de Staten-Generaal plaats in de vergader-zaal
van de Tweede Kamer en stond de troon opgesteld achter de ministerstafel.
In 1904 verhuisde hij naar de gerestaureerde Ridderzaal.
In de Kamer kwam daardoor wat meer ruimte voor het midden-vierkant, de
ruimte tussen het spreekgestoelte en de ministerstafel die volgens
het kamerreglement vrij moest blijven en waarin ook de stenografen hun
werk deden.
Maar die regel werd nogal eens met voeten getreden als het er in het debat
stevig aan toe ging en de verhitte kamerleden om de spreker dromden om
hem te interrumperen.
Graaf Floris V had
de Ridderzaal in de 13e eeuw laten bouwen als
een uitbreiding van het kasteel van de graven van Holland.
Maar eind 19e eeuw was de zaal gedegradeerd tot een bergplaats voor archiefstukken
van het ministerie van Binnenlandse Zaken:
een akelige ruimte waarvan de houten kap was vervangen door
een karakterloos dak en waarin de wanden schuilgingen achter rekken vol
stoffig papier.
Hagenaars die hart
hadden voor de bouwwerken in hun stad vroegen koningin Emma ten slotte
of ze niet kon zorgen dat de zaal haar oude aanzien terugkreeg. Dat gebeurde,
de Ridderzaal werd ingrijpend gerestaureerd. De houten kap keerde terug,
allerlei latere toevoegingen aan het gebouw werden gesloopt en het geheel
kreeg weer zijn middeleeuwse uiterlijk.
Op de derde dinsdag van september 1904 opende koningin Wilhelmina er voor
het eerst de verenigde zitting van de Staten-Generaal, in gezelschap van
koningin-moeder Emma en prins Hendrik.
PRINSJESDAG IN
DE BIOSCOOP
In 1912 konden de
Nederlanders voor het eerst naar de bioscoop om er
op het journaal de opening van de Staten-Generaal te zien.
Ze zagen de aankomst van de koningin op het Station Staatsspoor
en de rijtoer door de stad naar het Binnenhof.
Ook in de Ridderzaal was gefilmd, op eerbiedige afstand van de troon uiteraard
en zonder de extra verlichting die eigenlijk nodig zou zijn geweest om
een fraai beeld te krijgen.
Maar voor het eerst zagen ook mensen die nog nooit in Den Haag
waren geweest een glimp van de regeringsgebouwen en proefden ze iets van
de sfeer op Prinsjesdag.
Het waren mooie beelden, zij het nog niet in kleur.
Kamerleden en ministers in uniform, het corps diplomatique in feestelijke
uitdossing. En op het Binnenhof en daarbuiten de duizenden die
het schouwspel niet wilden missen:
de Gouden Koets achter een span van acht prachtige paarden, militairen
te paard in gala-uniform. En bovenal het koninklijke gezin, in het gewone
leven onmetelijk ver weg maar nu voor één dag even heel
dichtbij.
Zelfs op het witte doek.
In die jaren was er opnieuw een Heemskerk minister-president,
mr. Theo Heemskerk, een zoon van de man die het plan met
de weesmeisjes had bedacht.
Ook hij had inmiddels
een kiesrechtactie achter de rug, in 1911;
hij had de koningin zelfs gevraagd weg te blijven bij de opening
van de Staten-Generaal.
Men kende hem wel in Den Haag.
'Als hij buiten wandelt, ietwat-voorover-gebogen, de hoed een tikje
in de oogen, met een telkens terugkeerend licht hoofdschokje,
alsof hij hem wat op zijn plaats wil werken, lekker een sigaar rokend,
de jas veelal open, dan staren zeer veel menschen, wanneer zij gepasseerd
zijn, hem even na en vertellen aan elkander, dat
minister Heemskerk daar gaat,' schreef parlementair journalist
D. Hans over hem.
FRISSE WIND IN
DE EERSTE KAMER
Aan het Binnenhof,
aan de kant van het befaamde Torentje, vergaderde ook de Eerste Kamer.
Ooit zetelden daar de machtige Staten van Holland voor wie zelfs
de Engelse koning eens zijn hoed afnam.
De journalist C.K.
Elout schreef in 1907 echter dat de eens zo fraaie vergaderzaal in zijn
tijd een wat onttakelde indruk maakte.
Ze werd nog verlicht met gasbollen die - ook tijdens een zitting -
door een kamerbode één voor één met een lange
stok moesten worden aangestoken; de ruimte werd verwarmd door een zelfs
toen al ouderwetse plaatijzeren kachel.
Bovendien stond er in de ruimte een gestage tocht door de wind die vanaf
de Vijverberg vrijelijk door de kierende ramen naar binnen kwam.
De leden van de Eerste Kamer lieten zich door deze ongemakken echter niet
afleiden. Hun beraadslagingen werden in die tijd waardig geleid door voorzitter
J.E.N.baron Schimmelpenninck van der Oije van Hoevelaken die bij de stemmingen
hoogstpersoonlijk de namen van de illustere leden afriep.
'En elke naamsvoorlezing wordt gevolgd door 'n kleine stilte, door
een stukje van die Stilte, die een levenselement is in de Eerste Kamer...'
schreef Elout. Want kalm en deftig ging het er inderdaad aan toe in de
Eerste Kamer van toen.
|